Inhoudsopgave
Wat betekent de uitdrukking Het einde is zoek?
eig. het is grenzeloos, zonder einde. Men gebruikt deze zegswijze, wanneer er b.v. sprake is van een verregaande baldadigheid, van brutaliteit enz., in het algemeen om zijn verbazing uit te drukken over iets, dat men bar en meer dan bar vindt, of wel waarvan de konsekwenties niet te overzien zijn. Sinds begin 17de e.
Wat goed is komt?
Wat goed is, komt langzaam, luidt zijn motto. Sinds Raymaekers als 17-jarige werd ontdekt bij een trimloop, heeft de voormalige handballer zich die houding eigen gemaakt.
Wat goed is gaat snel?
Wat goed is komt snel, zei Johan Cruijff ooit. En wat goed is gáát ook snel.
Wat is het gezegde in de zin?
Het gezegde geeft de handeling van de zin aan. Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doet of is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Ik ga op de fiets naar mijn werk.
Wat zegt het gezegde over het onderwerp?
Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doetof is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Ik ga op de fiets naar mijn werk. gezegde: ga. Wij hebben gisteren een huis gekocht. gezegde: hebben gekocht.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de (hoofd)zin staan. Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet: Jan kijkt naar buiten. (de persoonsvorm kijkt vormt in z’n eentje het werkwoordelijk gezegde) Jan heeft naar buiten gekeken. Jan had naar buiten kunnen kijken.
Wat is een naamwoordelijk gezegde?
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets ís. Zo bevat ‘De wind is koud’ een naamwoordelijk gezegde: er wordt uitgedrukt dat de wind iets ís, namelijk: koud.
Wat betekent het woord tot?
I tot voorzetsel Uitspraak: [tɔt] 1) niet verder dan Voorbeeld: `tot de deur` 2) niet langer dan Voorbeelden: `tot de zomervakantie`, `een baan van negen tot vijf`tot ziens! (