Wat zijn de vervoegingen van être?
Vervoeging van être
- je suis.
- tu es.
- il/elle est.
- nous sommes.
- vous êtes.
- ils/elles sont.
Welke Franse werkwoorden worden vervoegd met être?
Een vast rijtje werkwoorden worden met “être” vervoegd. Ik doel op de werkwoorden: aller, revenir, venir, arriver, partir, entrer, sortir, retourner, rentrer, monter, descendre, tomber, rester, naître, mourir, décédé, accourir.
Wat is de verleden tijd van pouvoir?
Verleden tijd
je | pus |
---|---|
tu | pus |
il, elle, on | put |
nous | pûmes |
vous | pûtes |
Welke werkwoorden gaan met être passé composé?
De passé composé met als hulpwerkwoord être (zijn) Vaak worden de werkwoorden die een beweging uitdrukken met être vervoegd. Bijvoorbeeld: arriver, entrer, rentrer, partir Bovendien worden alle wederkerende werkwoorden (met se) met être vervoegd in de passé composé.
Hoe maak je passé composé être?
Het hulpwerkwoord (avoir/être) is altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door er van het hele werkwoord af te halen en dan een é achter de stam te plakken.
Welke werkwoorden met être?
Bij de volgende werkwoorden wordt daarom altijd être gekozen: · aller (gaan) : Je suis allé. · arriver (aankomen) : Il est arrivé. · entrer (binnenkomen) : Tu es entré · naître (geboren worden) : Vous êtes né.
Welke werkwoorden zitten in het huisje van être?
Terms in this set (14)
- Monter. naar boven gaan.
- Arriver. aankomen.
- Aller. gaan.
- Rentrer. terugkeren.
- Tomber. vallen.
- Entrer. binnengaan.
- Naître. geboren worden.
- descendre. naar beneden gaan.
Welke twee hulpwerkwoorden kun je gebruiken voor de passé composé?
Avoir en être zijn hier de hulpwerkwoorden die je gebruikt om de passé composé te maken.
Hoe maak je passe recent?
Hoe vorm je de passé récent en de futur proche? De passé récent vorm je met venir de + infinitief. De futur proche met aller + infintitief.