Hoe ontstaan virussen in de eerste cellen?

Hoe ontstaan virussen in de eerste cellen?

Sommige virussen zijn wellicht ontstaan uit stukjes DNA of RNA die “ontsnapten” uit de genen van grotere organismes, bijvoorbeeld via plasmides, een streng DNA buiten het chromosaal DNA, of via springende genen, een stukje DNA op een chromosoom, dat in het genoom van plaats kan verwisselen. Gelijktijdige evolutie met de eerste cellen

Welke virussen ontstaan uit virussen?

Sommige virussen zijn wellicht ontstaan uit stukjes DNA of RNA die “ontsnapten” uit de genen van grotere organismes, bijvoorbeeld via plasmides, een streng DNA buiten het chromosaal DNA, of via springende genen, een stukje DNA op een chromosoom, dat in het genoom van plaats kan verwisselen.

Wat is een virus in de gastheercel?

Een virus koppelt zich aan een cel van de gastheer en injecteert vervolgens het eigen erfelijk materiaal in die cel. Andere type virussen versmelten geheel met de gastheercel. Een gastheer kan een meercellig organisme zijn, zoals een dier, plant of schimmel.

Wat is een celmembraan?

De celmembraan bestaat in de eenvoudigste vorm uit een dubbele laag fosfolipiden. Fosfolipiden zijn langwerpige, sterk polaire moleculen, bestaande uit een sterk hydrofiele kop en een of meerdere lange, hydrofobe staarten. De staarten (het zijn er twee) zijn vetzuurstaarten opgebouwd uit carbonzuur en zijn apolair, dus vetoplosbaar.

Waarom is celmembraan een ankerpunt voor de cel?

Het celmembraan geeft vorm en stevigheid aan de cel, omdat de dubbele lipidenlaag voor een waterafstotende laag zorgt. Ook vormt het celmembraan een ankerpunt voor het cytoskelet (celskelet). Doordat het celmembraan bepaalde stoffen afstoot, of moeilijker doorlaat, vormt de celmembraan een isolatielaag voor de cel.

Waarom is celmembraan niet wateroplosbaar?

Wateroplosbare stoffen kunnen echter niet zomaar het celmembraan passeren, omdat de hydrofobe staarten de wateroplosbare stoffen afstoten. Het celmembraan bestaat niet alleen uit de vetachtige fosfolipiden, maar ook uit de vetachtige sfingolipiden zoals cholesterol en ceramide.